Schrijfopdracht: Waaar woonde je? Gebruik twee zintuigen.
Schrijfopdracht Humanitas Zaanstreek Waterland.
De oefening is: Schrijf een tekst over één van de adressen waar je ooit gewoond hebt en gebruik daarbij twee zintuigen.
Door: Joke
De bomenrij op de dijk naast de ringvaart, daarlangs fietste ik dagelijks naar de lagere school in De Rijp. Altijd zwaaiend bij elk van de drie huizen die ik passeerde. Van die afstand kon ik niet zien of iemand me zag, maar dat gaf niet. Op de avond dat ik naar ‘de gym’ ging, fietste ik extra hard naar huis zodat mijn dynamo wat meer licht produceerde op de pikdonkere dijk. Mijn ogen schoten dan van links naar rechts omdat ik toch wel bang was dat er een ‘enge man’ de weg op zou springen.
Nooit door de voordeur naar binnen, altijd achterom. ’s Winters achter de koeien langs, zomers door de lege stal met zijn typerende geur. Want hoewel alles in het voorjaar grondig schoongespoten werd, verdween de geur van koemest niet helemaal.
Helpen op de boerderij mocht ik niet. Ik wilde leren melken, maar mijn vader beweerde altijd dat hij op dat moment geen geschikte koe had. Blijkbaar vond hij dat werk niets voor meisjes. Behalve in de hooitijd, dan hielp het hele gezin met het binnenhalen van het hooi. Mijn oudere zussen op de trekker, ik hielp meestal met inpikken: met een hooivork de plukken hooi op een transportband gooien. De stukjes hooi prikten tot in je ondergoed toe, maar ’s avonds was iedereen voldaan van de gedane klus, zeker als er regen dreigde en het hooi veilig binnen was.
Als kind opgroeien op een boerderij was heerlijk, in alle vrijheid kunnen spelen. En toch was ik weleens jaloers als ik in boeken las dat kinderen die in een gewone straat woonden, tot ’s avonds laat met elkaar buiten speelden. Dat was voor mij niet weggelegd. Andere kinderen kwamen graag na schooltijd, maar ’s avonds nog over de dijk naar mij fietsen, dat gebeurde nooit.
Door: Mieke
Ik woonde met mijn ouders en zusjes in een klein huis. Op de begane grond was de huiskamer en de keuken. Op het erf stond een schuurtje.
De huiskamer werd ook de goede kamer of voorkamer genoemd. Daarin stond een eettafel met 4 stoelen en 2 bijpassende leunstoelen, een fauteuil, een dressoir, de radio en de kolenhaard.
De goede kamer was het vertrek met de mooie meubels. Deze kamer gebruikten we alleen op zon- en feestdagen en bij speciale gelegenheden. De andere dagen leefden we in de keuken. Naast de kerkgang op zondag, de zondagse kleren, samen uitgebreid eten, droeg ook deze goede kamer bij aan het speciale gevoel van zondag.
In de winter werd de kamer verwarmd door een kolenhaard. De kolenhaard was glimmend zwart en gemaakt van gietijzer.
Ik vond de kachel op een huisje lijken. Ongeveer 70 cm hoog, een boogvormige bovenkant en venstertjes met mica ruitjes, waarachter je licht (kolen) zag branden.
In de herfst werden er kolen besteld bij de kolenboer. Eierkolen voor de haard en briketten voor het fornuis. De kolenboer droeg de zakken met kolen op zijn rug en leegde de zakken in het kolenhok in het schuurtje. Dit was voor ons ieder jaar een spannend schouwspel. Mannen met zwarte vegen in het gezicht, zwarte handen en roet op hun kleding. Roetveegpieten avant la lettre.
Iedere zaterdag vulde mijn vader de kolenkit met eierkolen uit het kolenhok. Zondagochtend werd de haard aangemaakt. Eerst werden er kranten onder op het rooster gelegd en aangestoken. Als deze kranten flink brandde, werden de kolen in de haard gegooid. Vervolgens werden de kolen opgeschud. Ze begonnen dan lekker te gloeien en de haard gaf stralingswarmte. De as die overbleef viel in een asla. De as werd bij vorst en sneeuw uitgestrooid op het pad en voorkwam uitglijden.
De radio stond op een schap boven de haard.
De radio die geen radio was.
Een luidspreker van de draadomroep en eraan verbonden een knop waarmee je vier radiozenders kon kiezen. .Vanaf één centrale radio werd het geluid verdeeld over meerdere luidsprekers. Dit gebeurde via kabels. Een eigen radiotoestel kostte veel geld en was niet voor iedereen weggelegd. De draadomroep was een oplossing, ook voor ons.
Op zondag met mijn zusjes voor de haard, de radio aan en samen luisteren naar de Wigwam, Knikkertje Lik of Saskia en Jeroen.
Een dierbare herinnering.
Door: Anja
Het is 1985. Ik zit in mijn studentenkamer van 3 bij 4 en kijk om me heen. Ik huur een kamer bij een studiegenoot, in Leiden. Zij woont boven en haar dochtertje van zes heeft de kamer naast mij. Zittend op mijn slaapbank, gekregen van de zus van een goede vriend, zie ik de lage, houten tafel die ik zwart heb geverfd. De tafel heeft sierlijke poten. Links van de slaapbank staat een houten krukje van de rommelmarkt. Ik heb het wit geverfd. Mijn platenspeler staat erop. Ik luister naar Eye in the Sky van The Alan Parsons Project. De zon schijnt door de vitrages naar binnen. Mijn zus heeft de gordijnrails opgehangen en me geholpen met verven. Samen hebben we het plafond gewit. Mijn bureau heb ik beplakt met plakplastic. Mijn boeken staan in witgeverfde sinaasappelkistjes op de houten planken vloer.
Wat ben ik blij met mijn spullen. Het gevoel van vrijheid is groots. Geen tv meer die te hard staat. “Papa, mag de tv zachter? Ik kan niet slapen.” Geen parkieten meer die schel snerpend in hun kooi op de koelkast staan in de flat waar ik woonde met mijn ouders, mijn zus, mijn broertje én de grote herdershond Kazan. Geen geblaf van de hond. Niemand die ‘m corrigeerde. Standaard gaf ik ’s ochtends eerst een klap op de parkietenkooi en dan riep ik naar de hond dat-ie zijn kop moest houden. “Hou zelf je kop!”, echode iemand vanuit een kamer ergens in het huis terug. Geen koolvis meer eten. Geen wekker meer van mijn zus, met wie ik een kamer deelde. Een wekker die ik regelmatig verstopte onder een berg kleren, omdat ik gek werd van het getik. Wat niemand begreep. “Dat moet je niet doen. Je zus moet toch op tijd op haar werk zijn.”
Vrijheid. Ik mag leren. Colleges volgen, studeren, de straat opgaan om te wandelen, patat te kopen en een broodje kroket op zondag, in plaats van zelf te koken. Mijn eigen boodschappen doen. Het licht schijnt in mijn kamer. Buiten hoor ik iemand zingen. Vast een fietser, zo snel gaat het geluid. Ik voel me licht.
Door: Marjo
Ik was 9 jaar oud toen we, mijn stiefvader, moeder, mijn broertje en ik de tweede etage betrokken van dit eeuwenoude, krakkemikkige pand. Geen balkon of veranda. Er werden nóg twee broertjes geboren en 80 m2 bleek heel klein als je er met 6 mensen moest wonen. Als enig meisje had ik een slaapkamertje aan de voorkant van het huis en als ik uit het raam naar rechts keek, zag ik de Magere Brug. Ik hoor nog de tram die door de Wibautstraat reed, stopte bij halte hoek Amstel en dan tingelde voordat hij wegreed en vaart minderde als hij over het scharnierende deel van de brug naast het Amstelhotel denderde. Thuis, dat was de portiek van Amstel 155, twee granieten treden en dan een bordesje. Het voelde vooral als je uit een regenbui vluchtte, heel beschut. De twee groene deuren met een klein getralied raampje erin. Wij moesten de rechter hebben. Het trappenhuis was nauw en vooral de tweede trap met supersmalle treden en twee draaien bleek een moeilijk te nemen obstakel. Mijn stiefvader maakte er twee koperen trapleuningen, zodat je je met twee handen kon vasthouden.
Op elke etage woonde een ander gezin en we luisterden onwillekeurig naar elkaar. Bonkte de chagrijnige benedenburen weer tegen hun plafond, dan werden we gemaand om zachtjes te zijn, geen geren meer en niet stikkend van de lach je van de schommel in de 5 meter lange gang af te lanceren.
Ik herinner me zoele, zachte zomeravonden als theater Carré werd gevuld door een gestage stroom prachtig aangekleed publiek. Het gebabbel en gelach kroop langs de gevel omhoog en maakte me blij. Wij hingen uit het raam en genoten mee, terwijl de boten langs gleden en de Magere Brug haar lichtjes liet schijnen.